De spelers zitten in een kring dicht bij elkaar. De begeleider begint een verhaal te vertellen en onderwijl rolt hij rustig een bolletje wol af. Op het moment dat hij een knoopje tegenkomt, geeft hij het bolletje wol en het verhaal door aan de eerste speler. Deze vervolgt het afwikkelen van het bolletje wol en het vertellen van het verhaal. Dit gaat door totdat het bolletje wol afgewikkeld is.
Een goed verhaal heeft een begin waarin de basis wordt gevormd, hier wordt uiteindelijk naar een climax gewerkt waarna het verhaal wordt afgesloten. De begeleider moet zich richten op prikkelende starters, zoals “Ik liep op een verlaten landweg hier vlakbij. Rechts zag ik een groot oud huis. Het zag er leeg uit en omdat er niemand was, besloot ik naar binnen te gaan. Had ik maar geweten dat…
Je kunt er ook voor kiezen om na het afwikkelen, weer het bolletje op te gaan rollen, weer tot de knoopjes: iedereen komt weer aan de beurt maar in omgekeerde volgorde.