In de 2e regel beeldt iemand een beweging uit. In de laatste regel doet iedereen die beweging. Daarna is iemand anders aan de beurt.
Daar zag ik mooie poppen staan: zo zo zo!
De poppenkoopman ging op reis
de poppen raakten van de wijs
Ze deden allemaal zo, ze deden allemaal zo, de deden allemaal zo.