Deelnemers verspreiden zich door de ruimte of staan in een kring, allen staan als een standbeeld stil. Ze zijn niet bevrijd.
De spelleider zet swingende muziek op en vertelt welk lichaamdeel bewogen mag worden. Alle deelnemers gaan dan ‘dansen’ met alleen dat lichaamsdeel. Telkens voegt de spelleider weer een lichaamsdeel toe dat bewogen mag worden, bijvoorbeeld, voet, hand, arm, hoofd, vingers enz.
Worden zowat alle lichaamsdelen gebruikt om te dansen, dan hebben de deelnemers zich vrij gedanst. De spelleider kan daarna steeds een lichaamsdeel stopzetten waardoor iedereen langzaam verandert in een standbeeld. En zodra iedereen stil staat wordt een paar tellen later ook de muziek stop gezet.